Dit Advents/Kerstverhaal is begonnen in de Adventsvesper op 1e Advent in de Wolweverkerk in Zwolle. Om ons in Zwolle niet te laten raden naar de afloop heeft Nick het tweede deel, samen met het eerste, naar ons gestuurd. Het hele verhaal staat hieronder. (Tussen [haken] opmerkingen voor in een viering).
[Zingen ‘Lofzang van Maria’ Liedboek 157a]
Gelukkig prijzen. Ik weet niet of dat loflied ook nog in Maria’s hoofd klonk toen zij 2000 jaar geleden hoogzwanger op een ezel van Nazareth naar Bethlehem moest gaan. Een reis van 145 km lang. Kun je het je voorstellen? Misschien moet ik je mijn verhaal vertellen, omdat het lijkt op mijn naamgenoot van lang geleden.
Mijn naam is ook Maria. Ik woon in Nazareth en ben verliefd geworden op een timmermansjongen uit het dorp. Hij timmert flink aan de weg en dat doet mij blozen. Acht maanden geleden ben ik zwanger geraakt. In het dorp wordt er over mij gepraat. Sommigen zeggen dat ik niet kon wachten totdat we trouwden en spreken er de schande van. Anderen kijken me met medelijden aan, omdat ze meer verhalen kennen van meisjes – ik ben tenslotte nog maar 17 – die zwanger worden zonder dat ze liefde hebben genoten. Onlangs nog aaide een oude vrouw die de Nakba nog had meegemaakt over mijn buik en terwijl ze een traan liet zei ze: “Wordt het ooit anders? Leren bezetters en overheersers het nooit af? Wanneer blijven ze af van ons land, ons lijf, ons leven?”
Wat er echt is gebeurd, houd ik liever voor mezelf. Ik zeg in ieder geval dat ik niet zwanger ben geworden door Jozef, of überhaupt door iemand anders – ze zouden eens denken. Nee, voor mij is deze zwangerschap een cadeau van God. De eerste keer dat ik het zei tijdens een theeceremonie zei mijn moeder een beetje schamperend ‘Zwanger van God?’, dat is niet hoe het werkt meissie. De blik die ik toen trok, heeft ervoor gezorgd dat niemand het ooit nog in twijfel durft te trekken. Ik ben dus zwanger, hoogzwanger. Van God! En wie dat blasfemie vindt, heeft de echte reden maar te veroordelen.
Afgelopen maanden was het onrustig. Eerst alleen in mijn buik en in het dorp, maar inmiddels staat het hele land in rep en roer. Op 7 oktober vielen Hamasstrijders Israël aan met raketten en vliegende schutters. Aanvankelijk riep het een gevoel van euforie en trots op dat wij, Palestijnen, nog van ons af wisten te bijten. Maar toen ik de beelden zag van hoe ze zich in een kibboets zich hadden misdragen, hoe ze mensen – zelfs kinderen en oude vrouwen – ontvoerden, hoe ze een dancefeest bruut verstoorden…. toen verdween dat gevoel snel. Als ik in een ander gezin geboren zou zijn, zou ik daar ook hebben kunnen staan.
Maar goed, mij is niets gevraagd en eigenlijk deed ik niets anders dan normaal. Toch is het leven compleet veranderd na die dag. De staat Israël, dat dit jaar 75 jaar bestaat, reageert met heftige militaire acties in Gaza. Voor wat ik ervan hoor, lijkt het wel op een genocide. En op de Westbank ruiken kolonisten hun kans. Huis voor huis jagen ze ons op. Ik maak me vooral zorgen om tante Elisabeth die in de buurt van Nablus woont. Ze werd nooit zwanger en fluisterde me weleens toe dat ze God daar eigenlijk wel dankbaar voor was. Want God o God, wat voor wereld is dit? Maar toen ze hoorde dat ik zwanger was geworden, zocht ze me meteen op en zei ze dat ze op haar oude dag ook zwanger was geworden. We delen het lot om zwanger te raken, terwijl iedereen er zo z’n mening over heeft. Maar voor ons komen deze kinderen van God. En daarmee basta!
Na 7 oktober is er veel veranderd en ik zou het grotendeels aan me voorbij hebben willen laten gaan als dat ene besluit niet was genomen. Israël heeft besloten dat er een volkstelling zou plaatsvinden en dat iedereen naar de geboorteplek van zijn of haar voorouders moet gaan. Een volkstelling, nota bene nu. Wat zijn ze van plan? Iedereen maakt zich zorgen, maar niemand grijpt in. Ook de internationale gemeenschap niet. Onderduiken heeft geen zin. Protesten worden keihard neergeslagen en wat kan ik – een hoogzwanger meisje – nou doen? Heb ik een keuze? Kan ik met mijn baby op meer sympathie rekenen dan die couveusekindjes in het Al-Shifa ziekenhuis in Gaza?
Ik denk dat ik niet anders kan dan in de voetsporen treden van mijn naamgenoot 2000 jaar geleden. De geschiedenis herhaalt zich, nooit is er iets nieuws onder de zon! Of zie jij soms andere mogelijkheden? [kijkt het publiek in]
Zo ben ik onderweg gegaan van Nazareth naar Bethlehem. De route die zij toen nam, is nu niet meer te doen. Er ligt een snelweg – route 60 – maar die is voor mensen van onze soort niet toegankelijk. Rond en door de Westbank kronkelt een negen-meter-hoge betonnen muur van in totaal meer dan 800 km lang. Dat is vanaf jouw huis tot voorbij Parijs. Op sommige plekken wordt deze onderbroken door een checkpoint.
Gisteren stond ik er bij één. Uren heb ik in de zon gestaan. Door de spanning kreeg ik een harde buik. Toen ik eindelijk aan de beurt was, zei de militair dat er vandaag al genoeg mensen door het checkpoint zijn geweest en dat ze er klaar mee was. Ik werd emotioneel en smeekte huilend of ik toch niet erdoor mocht, maar toen ze haar geweer op me richtte en zei dat ik maar naar het checkpoint bij Jenin moest gaan of helemaal niet meer hoefde te gaan, toen draaide ik me toch maar om. Ik hoorde haar nog lachen met haar collega en kon nog net een vloek inhouden.
Terwijl ik terugliep, stopte er een gebutste auto naast me. Het was een Israëli die Palestijnse jongens voorbij de muur smokkelde. In de auto vertelde hij dat een muur niets helpt, zolang aan beide kanten mensen profijt hebben van smokkel of illegale oversteek. Win-win zei hij lachend, maar meelachen kon ik niet. Eind van de middag breng ik weer wat jongens terug die bij ons in de bouw werken. Laten we eerst thuis wat eten en dan neem ik je mee, zei hij.
De man woont prachtig. Ik heb zelden zoveel mooie spullen gezien. En het eten rook heerlijk, maar toch wilde het me niet smaken. Amper kreeg ik een hap door mijn keel. Meteen na het eten stappen we weer in de gammele auto. Zo erg als de ezel van mijn naamgenoot was het nog net niet, maar comfortabel was dit ook niet. En de harde buik ging ook nog niet weg.
Bij de bouwplaats pikken we zes jongens van mijn leeftijd op. Zo te merken doen ze dit vaker. Omdat ik voorin mocht zitten, zaten zij nog iets krapper. Na een korte rit worden we uit de auto gezet. De jongens rennen keihard via een paadje naar de muur en voor ik het weet sta ik alleen. Geen auto en niemand die me helpt.
Totdat één van die jongens, Joël, terugkomt rennen. Maria, Maria, kom op…. snel hierheen. Maar echt snel kan ik niet meer. Hij neemt alle tassen van me over en zo gaan we naar de muur. Daar staat een lange houten trap en terwijl Joël al halverwege is, wijst hij lachend naar een andere trap in de greppel iets verderop. Bijna elke week steken de soldaten deze trap in de brand, maar de volgende ligt dan al meteen klaar. Ik volg Joël op de trap en als we bijna boven zijn, zien we in de verte een jeep aan komen scheuren. Snel Maria, snel. Met mijn laatste kracht springen we over de rand op de trap aan de andere kant. Geen minuut te laat, want nog voor we beneden zijn hoor ik aan de andere kant hoe ze de ladder omgooien en al snel ruik ik rook.
Joël en ik hijgen uit en ondertussen vertelt hij dat er dagelijks wel 30.000 mensen over, langs of onder de muur komen. Als die muur echt voor hun veiligheid zou zijn, dan zouden ze dat heus niet toestaan. Ze pakken ons land, Maria…. wat is er nog over als jouw baby er straks is. Waar ga je trouwens heen? Moet jij je ook laten registreren?
Ik vertel dat ik naar Bethlehem moet. Joël moet ook een stuk die kant op. Z’n vader is namelijk bakker. Als we later die avond aankomen, ben ik bekaf. Joëls vader is nog steeds broden aan het bakken voor al die mensen die vanwege de volkstelling onderweg zijn. Ik ga tussen de zakken meel achterin de zaak liggen. Voor ik het weet, zakken mijn ogen dicht. De geur van vers brood brengt me terug naar mijn kindertijd, naar toen de wereld nog lief en vredig leek. Ineens is daar een stem in mijn droom. Maria, Maria…. wees niet bang. Je bent nu onderweg naar Bethlehem, wat broodhuis betekent. Zoals jij nu wegdroomt bij de geur van gebakken brood en herinnert hoe goed het leven leek toen je klein was, zo zal ook jouw zoon altijd terugdenken aan hoe de wereld zou kunnen zijn zodra hij de geur van brood ruikt. Jouw zoon is bijzonder Maria, hij is van God. Ooit zal hij zeggen, zoals de geur van gebakken brood – of het brood zelf, zo ben ik. Zo geef ik mezelf. En ieder die daarvan proeft, iedereen die zich laat prikkelen door de geur van vers gebakken brood, moet weten dat deze wereld anders kan en moet. Elke nieuwe generatie draagt die belofte. Jouw zoon, Maria, is broodnodig en een godsgeschenk. Ik wil nog vragen stellen, maar de stem van de engel wordt verruild door die van Joël. Het is graag of niet, Maria, terwijl hij me een stuk brood toestopt. Ik zit nog boordevol met vragen, maar die laat ik maar even voor morgen.
[Ben je nieuwsgierig hoe dit verhaal verder gaat? LUISTER/LEES DAN IN DE WEEK VAN KERST HET VERVOLG.
Het eerste deel zou afgerond kunnen worden met een gedachtenismaaltijd.]
Maria, Maria? Je kunt toch niet tot in de eeuwigheid blijven slapen, roept Joël plagerig. Ik doe mijn ogen open en kijk in zijn pretogen. Ook ruik ik de geur van brood, vers gebakken brood. De vader van Joël is al een paar uur brood aan het bakken. Brood! ineens komt het doel van mijn reis weer terug. Ik ben onderweg naar Bethlehem, ‘broodhuis’, omdat Israël een volkstelling heeft uitgeroepen en iedereen naar de plek van zijn of haar voorouders moet gaan. Zo ben ik ook onderweg en ik ben inmiddels op de helft van de 145 km en heb nog wel een paar checkpoints te gaan. In totaal zijn er zo’n vijftien tussen Nazareth en Bethlehem. Ik wil me niet vergelijken met mijn naamgenoot van zo’n 2000 jaar geleden, toch denk ik er aan, dat tijdens de Romeinse overheersing er alleen checkpoints stonden bij de provinciegrenzen. En natuurlijk de controles bij de ingang van de steden om belasting te innen. Maar goed, jullie zullen begrijpen dat ik nu haast moet maken.
Ik eet beneden wat en krijg brood toegestopt met amandelspijs; ‘Die suiker kan je goed gebruiken dame’, lacht Joëls vader me toe. ‘Wie weet helpt het om jouw zoon zoet en zacht te laten zijn in deze verzuurde wereld, inshallah’. Ja, als God het wil, glimlach ik terug, terwijl ik de bakkerij verlaat en verder ga. Maar zijn woorden blijven hangen; ze raken iets in mijn eigen hart.
[ondertussen gaat er kerststol met amandelspijs door de kerk]
De reis die volgt, is zwaar en vermoeiend. Het liefst zou ik jullie alles uitgebreid vertellen, maar dat lukt me niet. Anders had ik jullie wel verteld over die auto met een kolonist die me bijna van de weg reed, omdat ze voor Palestijnen niet uitwijken of remmen. Of ik had je verteld over de checkpoints die volgden, over hoe ik tot mijn eigen verbazing geholpen werd door een militair die me toefluisterde dat zij ook zwanger was. Ze wist het nog maar net en terwijl ze me uit de rij voor liet gaan fluisterde ze me toe dat ze hoopte dat ooit onze kinderen in vrede zouden spelen. Of ik zou je vertellen over Jericho, die oude stad, die vanuit de heuvels zichtbaar werd. Wat heeft die stad al aan ellende en vreugde gezien. Of die herders buiten het veld met wie ik de zorg deelde over de droogte en de klimaatverandering. ‘Voor hen dit jaar geen Kerst’, zeiden ze, ‘want niet alleen de voederbak maar ook de waterbak is dit jaar leeg’. Ik zou nog zoveel meer kunnen vertellen….als ik niet zo uitgeput zou zijn.
Uiteindelijk naderde ik namelijk Bethlehem en in de verte zag ik Jeruzalem. Jeru – stad van, Sjalom – vrede. Als het niet zo ironisch was, zou je er bijna om lachen. Mij verging het lachen, want door de spanning voelde ik de weeën opkomen. Het was al laat in de middag en zelfs bij de het laatste checkpoint net voor de ingang van de stad was het nog druk. Toch lukte het me om er best snel door te komen. En ik weet niet precies hoe hij het klaargespeeld heeft, maar Jozef, mijn verloofde, wist bijna gelijktijdig ook door dit checkpoint te komen. Joëls vader had hem kennelijk ingelicht, waarna hij als een malle deze kant is opgekomen.
Samen schuifelden we door Bethlehem. Waar vroeger de hoofdstraat was, daar kronkelt nu de muur lelijk doorheen. Vanaf elf uur in de avond moest iedereen binnen zijn vanwege de ingestelde avondklok en anders moest je de stad weer verlaten. Na de zoveelste keer dat we hoorden dat er geen plek meer was, dacht ik terug aan die militair die haar droom deelde dat onze kinderen ooit in vrede zouden kunnen opgroeien. Zou er niet onder die kolonisten toch iemand kunnen zijn die ook die droom deelt? Jozef zag het nog niet meteen zitten, maar was slim genoeg om me niet tegen te spreken. En zo liepen we door de Joodse straat. Nergens werd open gedaan, zelfs niet bij dat laatste huis. Bomvol; hier zeker geen plaats dacht ik, waarna we ons omdraaiden om weg te gaan. Ik kon wel janken. Zouden we nou echt buiten de stad bij de herders met een lege voer- en waterbak belanden? Voor jullie klinkt dat misschien als het romantische kerstverhaal, maar voor mij zou het verschrikkelijk zijn. Ik zou mijn zoon een andere start gunnen.
Opeens trekt er iemand m’n arm. Door mijn tranen heen, zie ik dat het weer een militair is. Kan het nog erger? Toch klinkt haar stem bekend en vriendelijk. Het duurt even tot het tot me doordringt. Dit is diezelfde vrouw als eerder bij dat checkpoint. Ze blijkt in deze straat te wonen en kwam na haar dienst naar huis. Daar was een feest, vanwege het goede nieuws dat ze zwanger was. Nota bene in het huis waarvan we zeker wisten dat het te vol was. Net toen wij daar buiten stonden had haar man haar gezegd: ik wil je alles geven wat je maar wil: wat kan ik jou cadeau doen? En zij, Miriam, kon niets bedenken tot ze door het raam ons had gezien. ‘Ik wil’, zei ze, ‘dat die zwangere vrouw hier in huis komt om te bevallen van haar kind omdat ik droom over een toekomst waarin haar kind en mijn kind in vrede kunnen leven’. ‘Als dat is wat jij wil’, had haar man gezegd, ‘dan is ons huis hun thuis’.
Plek was er niet, maar plaats werd gemaakt. Niet lang daarna was het moment daar dat onze zoon geboren werd. Miriam tilde hem op en legde hem aan mijn borst. Ondertussen zong ze zachtjes een oude profetie van Jesaja. “Zie, een jonge vrouw zal zwanger worden. Zij zal ons kind geven, een zoon baren, die heet ‘God met ons’. Op hem rust de heerschappij van de vrede”. Ik hoor jullie al denken: straks komen de engeltjes er ook nog bij en dan klinkt zelfs nog het vrede op aarde. Zoeter dan zoet. Zoeter dan brood met amandelspijs.
Zo idyllisch liep ons verhaal niet af en zo zoet is het ook in de afgelopen tweeduizend jaar hier in Bethlehem nooit geweest. Een pijnlijk moment kwam namelijk al snel voor Jozef. Miriams man dacht namelijk aardig te zijn door op te merken dat ons kind op z’n vader leek. Jozef lachte ongemakkelijk en ik kreeg ook een traan. Want ik hoop niet dat ons kind op z’n vader lijkt. Nu ik bevallen ben, durf ik wel met jullie te delen dat Jozef zijn vader niet is. Ik noem ons kind een zoon van God en voor wie dat blasfemisch is – die heeft de echte reden maar te veroordelen. Door mijn zoon, door ons kind, zo te noemen hoop ik juist niet dat hij op zijn vader gaat lijken en dat de geschiedenis van haat en geweld niet opnieuw doorgegeven wordt. Ik hoop dat mensen zien dat hij lijkt op z’n geestelijke vader: die ondanks wat er ook is voorgevallen en welke geschiedenissen er ook spelen, een nieuw begin kan maken. Daarom slikten Jozef en ik onze pijn weg en antwoordden: hij lijkt op z’n Vader en jullie ook, broeder en zuster. En jullie hopelijk ook. [de zaal in kijken]
[Na een korte stilte zingen: Mary did you know]